“America First”, ook in de Grand Canyon
Klassiek binnenlands toerismebeleid onder een populistisch sausje?

Op 3 juli gaf Amerikaans president Donald Trump met een pennenstreek groen licht aan het ministerie van Binnenlandse Zaken om een duurder prijskaartje voor de nationale parken uit te werken voor niet-Amerikanen. Dat zou “honderden miljoenen dollars” moeten opleveren, terwijl Amerikanen minstens hun oude tarief behouden en daarbovenop voorrang krijgen bij reservaties.
Een zuiver staaltje “America First”, volgens het Witte Huis, omdat Amerikaanse belastingbetalers al meebetalen aan het onderhoud van die parken. Maar eigenlijk is er weinig nieuws onder de zon als dit beleid in internationaal daglicht wordt vergeleken.
Internationaal niet uitzonderlijk
Frankrijk, een populaire bestemming onder Amerikanen, volgt dezelfde lijn. Vanaf 2026 zullen niet-EU-bezoekers dieper in hun zakken moeten tasten als ze topmonumenten als het Louvre, het Musée d’Orsay en het Paleis van Versailles willen bezoeken. Waar EU-burgers doorgaans 15 euro betalen, zal de toegangsprijs voor toeristen van buiten de Unie oplopen tot 25 à 30 euro. Dat extra geld moet bijdragen aan de onderhoudswerken.
Een ander voorbeeld: de Indiase regering laat buitenlandse toeristen voor ’s lands belangrijkste trekpleister, de Taj Mahal, 24 keer meer betalen, ofwel omgerekend een halve euro tegenover zo'n 12 euro. Enerzijds om het binnenlandse toerisme te stimuleren, anderzijds om het onderhoud te financieren.
Een lager entreegeld voor de eigen bevolking is dus relatief klassiek binnenlands toerismebeleid. Dat de Trump-regering ervoor kiest om in het persbericht te spreken over “America First” en “Making Our National Parks Beautiful Again”, getuigt dan weer van een staaltje plat populisme.
Twijfelachtige tegenmaatregel
De heropwaardering van de nationale parken, gefinancierd door buitenlandse bezoekers, is echter twijfelachtig, wetende dat het Witte Huis in de begroting van 2026 ruim een derde van het budget van de National Park Service (NPS) wil wegsnoeien. Daarbij zou het om zo’n 1,2 miljard dollar gaan. Bovendien werd in de inmiddels goedgekeurde “One Big Beautiful Bill” dit jaar al een directe besparing van 267 miljoen dollar op de NPS opgenomen.
Blijft er dan wel genoeg geld over voor onderhoud, personeel en natuur? Dat zal afhangen van wat de uiteindelijke meerprijs zal zijn voor buitenlandse toeristen, en de bereidheid om die te betalen. In 2024 waren van de 331,9 miljoen bezoeken aan Amerikaanse nationale parken zo’n 14,5 miljoen afkomstig van buitenlandse toeristen, goed voor amper 4 procent van het totaal. Het prijskaartje moet dus serieus aantikken om de geplande besparingen te compenseren.
Een voordeel dat de Europese toerist voorlopig wel overhoudt aan Trumps “America First”-handelsbeleid, is de verzwakte dollar. Sinds zijn tweede ambtstermijn is de dollar zo’n 12 procent gezakt: waar één euro toen 1,03 dollar waard was, krijg je er vandaag moeiteloos 1,17 voor. Dat zou voorlopig deels de hogere ticketprijzen voor de nationale parken compenseren.
Auteur: Cesar Van den Bergh
Foto © Official White House Photo by Daniel Torok
Reageer