De kampeertoerist

Een andere kijk

De kampeertoerist

Binnen de georganiseerde reissector kijken we vaak met een zekere neerbuigendheid naar kampeerders. Ze staan niet bekend als de doelgroep die via een touroperator of reisbureau boekt. In onze verbeelding zijn het de Nederlanders met de sleurhut die zelf hun aardappelen meenemen, de Vlamingen die op vrijdagavond op Crocs met koelbox en voortent richting Ardennen trekken. Doe-het-zelvers. Prijsbewuste reizigers, ver weg van het georganiseerde aanbod.

In ons jargon vallen ze dan ook vaak buiten beeld: te weinig marge, te weinig meerwaarde, te weinig ‘product’. Terwijl wij ons richten op pakketformules, cruises, hotels en verre bestemmingen, zien we de kampeerder als iemand die het zelf wel uitzoekt.

Maar misschien kijken we verkeerd.

Als we de lens verschuiven van commercieel belang naar ecologische impact, verandert het perspectief. Kamperen is in essentie een oefening in eenvoud. Geen betonconstructies, geen airco’s, geen all-you-can-eatbuffetten met voedselverspilling. Eén tent of caravan, één plek, beperkte energie, maximaal contact met de natuur.

Een kampeerder veroorzaakt volgens diverse studies 30 tot 70 procent minder CO₂-uitstoot per overnachting dan een hotelgast. Er wordt minder water verbruikt, minder elektriciteit, minder afval geproduceerd. Campings draaien op gedeelde infrastructuur – gemeenschappelijke douches, sanitair, keukens – wat de ecologische voetafdruk per persoon drastisch verlaagt.

Maar duurzaamheid gaat verder dan energieverbruik alleen. Kampeerders kiezen meestal voor een traag en lokaal reisritme. Ze wandelen of fietsen naar het dorp in plaats van de auto te nemen. Ze kopen hun brood bij de lokale bakker, groenten bij de boer of op de markt, wijn bij het domein om de hoek. Kinderen leren waar eten vandaan komt, er wordt gekookt met seizoensproducten, en afval wordt gesorteerd omdat de containers maar honderd meter verder staan.

Veel campings investeren bovendien in natuurherstel en biodiversiteit: heggen en houtkanten worden behouden, er zijn bloemenweides voor bijen, compostsystemen voor organisch afval, regenwateropvang voor sanitair, en steeds vaker ook zonnepanelen op daken van sanitaire blokken. Zelfs gedrag op micro-niveau is anders: de kampeerder laat de kraan niet lopen terwijl hij zijn tanden poetst, gebruikt herbruikbare bekers en gasbranders in plaats van wegwerpbarbecues. Kamperen dwingt bijna vanzelf tot soberheid – en precies dat maakt het duurzaam.

De Europese camping- en caravanningmarkt wordt vandaag geschat op ruim 16 miljard dollar, met een verwachte groei naar meer dan 31 miljard in 2033. Wereldwijd loopt de waarde zelfs richting 100 miljard dollar.

Dat is kleiner dan de markt van georganiseerde reizen – die in Europa meer dan 190 miljard euro vertegenwoordigt – maar de groeicurve van het kamperen is opvallend steiler. Terwijl wij zoeken naar nieuwe marges en businessmodellen, groeit de vraag naar natuur, eenvoud en autonomie.

Nieuwe spelers als Huttopia, Les Castels en Flower Campings tonen dat kamperen allang niet meer primitief is. Ze combineren houten cabins, canvaslodges en lokale gastronomie met energiebeheer, waterrecyclage en samenwerking met lokale producenten. De grens tussen camping en eco-resort vervaagt snel.

Kamperen hoeft geen blinde vlek te blijven. Integendeel: het is een strategische kans.

De nieuwe kampeerder is niet de budgetreiziger van vroeger. Het zijn gezinnen met een ecologisch bewustzijn, jonge koppels, actieve vijftigers die comfort zoeken in eenvoud. Ze willen wél beleving, advies en zekerheid – precies de domeinen waarin reisprofessionals excelleren.

Misschien is het tijd dat de georganiseerde sector zijn blik verruimt. Misschien niet om de kampeerder te veroveren, maar om van hem te leren?

29/10/2025 - door Pieter Weymans